Per 1 januari 2020 is de Wet USB (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, Staatsblad 2017, 82) in werking getreden.
Hierbij wordt u gewezen op een belangrijke consequentie die de invoering van deze wet kan hebben voor personen die eerder (deels) voorwaardelijk zijn veroordeeld wegens een strafbaar feit en nu binnen de proeftijd opnieuw worden geconfronteerd met strafvervolging .
Geen hoger beroep tegen TUL algemene voorwaarden
Sinds 1 januari 2020 geldt dat er geen hoger beroep meer mogelijk is tegen beslissingen tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf wegens overtreding van de (standaard bij een voorwaardelijke veroordeling opgelegde) algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Regelmatig vordert het Openbaar Ministerie tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen tijdens de behandeling bij de rechtbank van de binnen proeftijd gerezen nieuwe verdenking.
Deze uitsluiting van hoger beroep uit de Wet USB zou betekenen dat door een nieuwe doch nog niet onherroepelijke veroordeling (wegens een nieuwe verdenking die ontstaan is binnen de proeftijd) de eerder opgelegde voorwaardelijke straf direct ten uitvoer kan worden gelegd. Dit terwijl er dus nog hoger beroep open staat of in middels is ingesteld tegen de veroordeling wegens die nieuwe verdenking.
Onbillijk en in strijd met onschuldpresumptie en het recht op een eerlijk proces
De rechtbank Gelderland locatie Zutphen heeft op 13 januari 2020 twee uitspraken gedaan en daarbij overwogen dat een dergelijke onbillijke situatie in strijd is met fundamentele rechtsprincipes zoals de onschuldpresumptie en dat de bovengenoemde consequentie strijd oplevert met het in de artikelen 5 en 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk strafproces.
De rechtbank heeft deze uitspraak ambtshalve gedaan, omdat uit de wetsgeschiedenis van de Wet USB – dit zijn de documenten van de minister en de Tweede Kamer op grond waarvan de wijziging tot stand is gekomen – niet duidelijk naar voren komt of de wetgever dit effect heeft onderkend en ook heeft gewild.
Uiteindelijk zal via een procedure bij de Hoge Raad (zgn. cassatie in belang der wet) om duidelijkheid op dit punt worden gevraagd. In ieder geval tot die tijd kan (o.a. met deze uitspraak) een beroep worden gedaan op het onbillijke karakter van deze consequentie van deze nieuwe wet. Deze nieuwe wetgeving en uitleg daarvan roept ook vragen op wanneer van een door de rechtbank Gelderland genoemde strijd met het EVRM sprake is, bijvoorbeeld indien de verdachte in eerste aanleg het feit bekend heeft en het hoger beroep zich niet zozeer op de veroordeling zelf, maar bijvoorbeeld meer op de strafmaat richt. Wordt de onschuldpresumptie dan wel geweld aangedaan? Of wordt ook dan de verdachte de mogelijkheid ontnomen om in hoger beroep een andere proceshouding / -tactiek te hanteren? Daarbij is / wordt van belang hoe de betreffende voorwaarde in de voorwaardelijk opgelegde straf precies is verwoord en of dat als een algemene of wellicht als een bijzondere voorwaarde zou moeten worden zien.
Heeft u in een strafzaak advies of bijstand nodig? Neem contact met ons op.