De curator is (onder andere) bevoegd om in geval van benadeling van de gezamenlijke schuldeisers, ten behoeve van de belangen van die gezamenlijke schuldeisers op te komen en in dat kader een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad in te stellen tegen een derde die betrokken was bij de benadeling (de Peeters/Gatzen-vordering; HR 14 januari 1983, NJ 1983/597).
De bevoegdheid hiertoe ontleent de curator aan het hem in de faillissementswet opgedragen beheer en vereffening van de failliete boedel. Een Peeters/Gatzen-vordering kan slechts worden ingesteld ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers en niet voor slechts een bepaalde groep schuldeisers. Dat maakte deze vordering bijzonder en uitdrukkelijk een middel voor een curator in een faillissement.
Als de vordering wordt toegewezen en betaald, valt de opbrengst in de failliete boedel. Het doel van deze vordering is dat de boedel wordt hersteld in de staat waarin deze zou hebben verkeerd zonder de onrechtmatige benadeling, zodat deze vervolgens kan worden verdeeld in overeenstemming met de wettelijke rangorde.
Deze vordering, en met name de aanvang van verjaring daarvan, kwam aan de orde in een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 29 mei 2019:
Voor wat betreft het bestaan van de vordering overwoog de Rechtbank:
Ter beoordeling staat vervolgens of sprake is, althans kan zijn, van benadeling van de gezamenlijke schuldeisers. Naar het oordeel van de rechtbank geldt voor de vordering van de Curator als geheel bezien dat zij bij toewijzing zou kunnen leiden tot een toename van het actief van de failliete boedel. Die enkele mogelijkheid is voldoende voor het instellen van een Peeters/Gatzen-vordering. Dat een dergelijke verbetering van de stand van de boedel volgens gedaagden niet bij alle componenten van de vordering te verwachten is doet daaraan niet af. De Curator is dan ook ontvankelijk in zijn vordering.
Voor wat betreft de verjaring van een dergelijke vordering overwoog de Rechtbank als volgt:
Op grond van artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot schadevergoeding door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Het gaat hier niet om wat bekend had moeten zijn (objectief criterium) maar om een – gelet op de omstandigheid dat het om beroepsmatig handelende partijen gaat, enigszins geobjectiveerd – subjectief bekendheidscriterium. Het gaat om daadwerkelijke bekendheid bij de schadelijdende partij; het enkele vermoeden van het bestaan van schade is niet voldoende. De vijfjarige verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan is sprake als de benadeelde voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Verder geldt dat de beantwoording van de vraag wanneer de verjaringstermijn van een vordering tot schadevergoeding is gaan lopen, afhankelijk is van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval.
Tenslotte draagt degene die zich verweert met een beroep op verjaring in beginsel de stelplicht en bewijslast van de feiten die voor dat beroep nodig zijn.
De handelingen die de Curator en NOV gedaagden verwijten – het betalen van Hollandia oud en het niet ten gunste van alle schuldeisers aanspreken van een kredietfaciliteit – zijn buiten faillissement in beginsel niet onrechtmatig. Nadat Bailey in staat van faillissement verkeerde was aan de orde of boedelactief is verdwenen of het boedelpassief is toegenomen als gevolg van die handelingen en dat de schuldeisers daardoor zijn benadeeld. Het faillissement van Bailey dateert van 29 november 2011. Eerder dan op die datum is de verjaringstermijn dan ook niet aangevangen. De vorderingen zijn ingesteld bij dagvaarding van 3 mei 2016. Dat was mitsdien binnen de verjaringstermijn van vijf jaar.
Belangrijk dus om te weten welke mogelijkheden een curator in faillissement al of niet heeft en welke verweren daartegen kansrijk zijn. Maar ook belangrijk om op voorhand ervan doordrongen te zijn welke gevolgen bepaalde (rechts)handelingen in een faillissementssituatie kunnen hebben, daar waar deze buiten faillissement zijn aangegaan. Bezint eer gij begint.
Vragen of advies nodig bij faillissementsrechtelijke vraagstukken? Neem contact met ons op.