In een zaak van de Rechtbank Gelderland, 16 mei 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:2868, stond een verdacht terecht die werd beschuldigd van het stelen van een croissant uit een winkel, mishandeling en belediging van een agent. Vervelende feiten; de man had al in voorarrest gezet en de officier vroeg oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van dat voorarrest. Gelopen race?
Van de diefstal werd hij vrijgesproken. De rechtbank overweegt:
“Niet ter discussie staat dat verdachte een croissant heeft opgegeten in een winkel van [slachtoffer] , terwijl hij nog niet voor die croissant had betaald. Door de croissant op te eten heeft hij de croissant, die toebehoorde aan [slachtoffer] , weggenomen. Hij heeft de croissant immers aan de feitelijke heerschappij van de [slachtoffer] onttrokken. Om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te kunnen komen, moet echter worden bewezen dat verdachte op het moment dat hij de croissant wegnam, het oogmerk had op wederechtelijke toe-eigening daarvan. Met andere woorden moet verdachte op dat moment van plan zijn geweest de croissant op te eten, zonder daarvoor bij de kassa te betalen.
Verdachte heeft verklaard dat hij twee croissants in een zakje heeft gedaan en de derde croissant heeft opgegeten omdat het zo lekker rook. Toen hij werd aangesproken door een winkelmedewerker, heeft hij aangegeven dat hij de drie croissants later zou afrekenen. Bij de kassa zou hij zeggen dat hij er één al opgegeten had. Verdachte heeft verder verklaard dat hij de intentie had om de opgegeten croissant te betalen, maar dat zijn betaalpas niet werkte. Verdachte dacht dat er geld op zijn rekening stond, maar dat bleek niet het geval. Dit was voor hem een verrassing.
[Aangever] heeft verklaard dat hij verdachte één van de drie croissants in de winkel zag opeten. [Aangever] is met verdachte meegelopen naar de kassa om hem de kans te geven voor de croissant te betalen. Verdachte heeft twee keer tevergeefs geprobeerd te betalen met zijn bankpas.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte de croissant in de winkel, in het zicht, heeft opgegeten. Hij heeft daarnaast verklaard dat hij de intentie had om voor de croissant te betalen en dat hem bij de kassa bleek dat hij onvoldoende saldo had. Op basis hiervan kan niet zonder meer worden aangenomen dat verdachte op het moment dat hij de croissant opat, het oogmerk had van wederrechtelijke toe-eigening daarvan. Nu het dossier geen verdere aanknopingspunten biedt om te kunnen vaststellen dat verdachte op het moment van wegnemen van de croissant niet van plan was daarvoor te betalen, kan niet worden bewezen dat verdachte en ten laste gelegde heeft begaan. De omstandigheid dat verdachte bij de kassa over onvoldoende saldo bleek te beschikken, is daartoe onvoldoende. In dat opzicht bestaat er immers geen verschil tussen de opgegeten croissant en de croissants die verdachte in het zakje had gestopt. Verdachte zal daarom ten aanzien van feit 1 worden vrijgesproken.”
Daar stopte het niet. De verdachte werd ook ten laste gelegd mishandeling en belediging van een politie agent in rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Ook daarvan werd de man vrijgesproken. De man was namelijk eerst tegen het hoofd geslagen door de agent:
“[slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte zich provocerend opstelde door opvallend traag zijn spullen in een bak te deponeren. Omdat verdachte geen gehoor gaf aan het verzoek om zijn vest uit te doen, heeft [slachtoffer 2] geprobeerd het vest uit te trekken. Terwijl hij dat deed, hoorde hij verdachte de woorden ‘Kurwa Mac’ zeggen. Verdachte keek [slachtoffer 2] hierbij aan. [slachtoffer 2] vatte deze woorden op als ‘Je moeder is een hoer’. [slachtoffer 2] heeft vervolgens met wijd geopende rechterhand het gezicht van verdachte weggeduwd. Naar eigen zeggen is deze reactie bij [slachtoffer 2] ontstaan uit het feit dat zijn moeder is overleden. [slachtoffer 2] heeft verklaard het gezicht van verdachte uit emotie te hebben weggeduwd.
[slachtoffer 2] is werkzaam als verbalisant. Juist van een verbalisant mag worden verwacht dat hij een passende, proportionele, reactie geeft op gedragingen van verdachte. Dat [slachtoffer 2] zich, door zijn eigen interpretatie van de door verdachte gebezigde woorden, beledigd voelde, maakt in de hiervoor geschetste situatie niet zonder meer dat hij de hiervoor beschreven geweldshandeling mocht toepassen bij verdachte. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat [slachtoffer 2] ten tijde van het ten laste gelegde niet alleen was, maar werd versterkt door drie collega’s en dat verdachte op dat moment geen geweld had toegepast. De rechtbank is aldus van oordeel dat het gedrag van verdachte bij de insluitingsfouillering geen grond was voor [slachtoffer 2] om met zijn hand een korte felle beweging tegen het achterhoofd van verdachte te maken. Dit maakt dat sprake is van disproportioneel geweld. [slachtoffer 2] was daarom op het moment dat verdachte hem sloeg, niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Verdachte zal ten aanzien van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.”
Tot slot ook vrijspraak voor de belediging:
“Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij wel zoiets als ‘Kurwa Mac’ heeft gezegd, maar dat deze woorden een andere betekenis hebben dan ‘Je moeder is een hoer’. Ter terechtzitting is een tolk in de Poolse taal als deskundige beëdigd. Zij heeft verklaard dat ‘Kurwa Mac’ niet ‘Je moeder is een hoer’ betekent, maar een soort vloekwoord is dat zoiets betekent als ‘gatverdamme’.”
Ook hier weer een goed voorbeeld van een zaak waarin de werkelijkheid anders is dan mogelijk in eerste instantie lijkt. Een goed verweer met daarin een juiste voorstelling van zaken is essentieel.
Vragen of advies nodig? Bel ons gerust.