Er worden steeds meer uitspraken gepubliceerd op grond van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). De Faillissement biedt een duidelijk kader waarbinnen de beoordeling dient plaats te vinden. Ontwikkelingen zijn volop gaande en worden nauwlettend gevolg. Ook door ons. De WHOA biedt mogelijkheden die voor veel ondernemingen uitkomst kan bieden.
Een aantal overwegingen uit een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 2 maart 2021.
Ingevolge art. 384 lid 1 Fw wijst de rechtbank het verzoek tot homologatie toe, tenzij zich één of meer van de afwijzingsgronden, bedoeld in art. 384 lid 2 tot en met lid 5 Fw, voordoet. Voormelde afwijzingsgronden kunnen worden onderverdeeld in de algemene afwijzingsgronden (art. 384 lid 2 Fw) en aanvullende afwijzingsgronden (art. 384 lid 3 tot en met 5 Fw). De afwijzingsgronden van art. 382 lid 2 Fw zien op de vraag of het besluitvormingsproces zuiver is geweest en dienen door de rechter ambtshalve te worden getoetst. In de onderhavige zaak geldt dit des te meer omdat negen van de achttien schuldeisers volgens verzoeker niet (tijdig) hebben gestemd en omdat geen duidelijke toelichting is gegeven op het ontstaan en bestaan van de vorderingen van een tweetal voorstemmende schuldeisers. Dit terwijl die twee vorderingen (€ 50.000 en € 30.000) ruim 85% bedragen van het totale bedrag aan vorderingen van de schuldeisers die (tijdig) hebben gestemd.
Krachtens art. 384 lid 2 sub b Fw dient de rechtbank ambtshalve te beoordelen of is voldaan aan de verplichtingen van art. 381 lid 1 Fw en art. 383 lid 5 Fw. Meer in het bijzonder betreft het hier de verplichting het akkoord voor te leggen aan de stemgerechtigde schuldeisers en aandeelhouders (art. 381 lid 1 Fw) en de verplichting de stemgerechtigde schuldeisers en aandeelhouders in kennis te stellen van de beschikking waarbij de datum en het tijdstip voor de homologatiezitting zijn bepaald (art. 383 lid 5 Fw). Ten aanzien van de verplichting van art. 383 lid 5 Fw is in art. 1.10 van het Landelijk procesreglement WHOA-zaken rechtbanken bepaald dat de keuze voor de wijze van oproeping aan verzoeker is, waarbij verzoeker bij niet-verschijnen van een partij inzichtelijk zal moeten maken dat kenbaar is opgeroepen. Wat het nakomen van deze verplichting betreft, mag van een verzoeker worden verlangd dat hij voorafgaand of tijdens de zitting aan de rechtbank kan laten zien dat en op welke wijze aan deze verplichting is voldaan. Dat heeft verzoeker nagelaten. Verzoeker heeft op instructie van de rechtbank na de homologatiezitting stukken ingestuurd. Daaruit blijkt dat verzoeker de stemgerechtigde schuldeisers bij brief van 9 februari 2021 heeft bericht dat het homologatieverzoek op 16 februari 2021 om 11:00 uur door de rechtbank wordt behandeld, terwijl die zitting zal plaatsvinden op 16 februari 2021 om 13:00 uur. Verzoeker heeft de stemgerechtigde schuldeisers dus niet correct in kennis gesteld van de beschikking van de rechtbank. Er is derhalve niet voldaan aan het bepaalde in art. 383 lid 5 Fw. Nu niet alle stemgerechtigde schuldeisers het akkoord hebben aanvaard, doet zich de afwijzingsgrond van art. 384 lid 2 sub b Fw voor.
Art. 384 lid 2 sub c Fw schrijft voor dat de rechtbank een verzoek tot homologatie afwijst als het akkoord of de daaraan gehechte bijlagen niet alle in art. 375 Fw voorgeschreven informatie omvatten. Wat betreft deze toets staat voorop dat het voor de beoordeling van groot belang is dat sprake is van een compleet en helder dossier, waarbij op relatief eenvoudige wijze duidelijk wordt hoe men tot bepaalde berekeningen en de daarop gebaseerde beslissingen is gekomen. Voor zuivere besluitvorming is immers ook nodig dat een akkoord transparant is: de informatie die in het akkoord en de bijlagen is opgenomen moet correct zijn en moet toereikend zijn om de schuldeisers in staat te stellen tot een afgewogen keuze te komen. De informatie die in het aangeboden akkoord en de daarbij gevoegde bijlagen is opgenomen, bevat hiaten en onjuistheden. Het gaat hierbij om zodanige gebreken in de informatievoorziening dat de stemgerechtigde schuldeisers niet voldoende in staat zijn gesteld tot een afgewogen keuze te komen. Zonder deze gebreken zou de uitkomst van de stemming niet dezelfde zijn geweest. Er is sprake van de afwijzingsgrond van art. 384 lid 2 sub c Fw.
Het onderhavige akkoord is erop gericht om tot een situatie te komen dat verzoeker zijn onderneming kan voortzetten. De WHOA ziet primair op ondernemingen die vanwege een te zware schuldenlast insolvent dreigen te raken, maar beschikken over bedrijfsactiviteiten die nog wel levensvatbaar zijn. Bij een eenmanszaak is hierbij niet alleen van belang of de bedrijfsactiviteiten tot een positief financieel resultaat kunnen leiden, maar tevens of dat positieve resultaat de ondernemer in staat stelt om in de kosten van levensonderhoud te voorzien. Niet aannemelijk is dat de bedrijfsactiviteiten van verzoeker levensvatbaar zijn en dat met het akkoord een faillissement kan worden afgewend.
Al het vorenstaande leidt ertoe dat het homologatieverzoek zal worden afgewezen.
Hulp en advies nodig? Is reorganisatie of herstructurering in uw onderneming aangewezen? Of weet u niet of uw onderneming ervoor in aanmerking zou komen, maar bent u wel benieuwd naar de mogelijkheden? Neem contact met ons op.