Indien aannemelijk is dat een schuldenaar niet meer zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, kan hij een verzoek doen om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (WSNP). De schuldenaar dient dan wel aan een aantal wettelijke vereisten te voldoen, onder andere dat hij te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend. Dat dient de schuldenaar zelf aannemelijk te maken.
Daarnaast zijn er nog (veel) meer wettelijke vereisten waaraan moet worden voldaan alvorens een verzoek tot toelating tot de WSNP, al dan niet na hoger beroep, wordt toegewezen. Het treedt te ver om daarop in dit bericht nader inhoudelijk in te gaan, maar onze advocaten hebben kennis en ervaring terzake, name met hoger beroep tegen een afwijzing verzoek WSNP, tegen tussentijdse beëindiging van de WSNP en tegen beëindiging van de WSNP zonder schone lei. Overigens is bijstand van een advocaat ook mogelijk indien een (tussentijdse) beëindiging van de WSNP dreigt. Het blijkt in de praktijk van groot belang om bij dergelijke procedures de juiste formaliteiten te kennen en toe te passen, alsook de juiste inhoud te geven aan de gronden van verweer en voor hoger beroep. Voor dergelijk verweer en hoger beroep wordt in de regel door de Raad voor Rechtsbijstand ook een toevoeging verleend. Heeft u hierover vragen, neemt u dan contact op met een van onze advocaten. Wij kunnen dan met u bespreken welke mogelijkheden u heeft. Immers, het succesvol voltooien van een WSNP traject eindigt in een schone lei, hetgeen van groot belang is voor mensen en gezinnen met problematische schulden.
Hieronder noem ik een uitspraak van de Hoge Raad waarin het ging om een WSNP traject en (de gevolgen van) een eigen woning. Ook dat komt namelijk geregeld voor. Het is goed om dan de ins en outs te kennen van de mogelijkheden om de woning, ongeacht de WSNP, te behouden. En wat de gevolgen daarvan kunnen zijn. Wij kunnen met u bespreken aan welke eisen u dan moet voldoen.
Hoge Raad, 10 juni 2016, JOR 2016/288.
In deze zaak speelde het volgende.
In cassatie werd aangevoerd dat de bank de vrouw niet meer kan aanspreken voor de restantschuld die eventueel ontstaat als de woning na het einde van de schuldsaneringsregeling wordt verkocht, omdat deze restantschuld onder de schone lei valt. Volgens het middel is daarbij van belang dat na de echtscheiding van partijen op de vrouw de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, dat de bank en de bewindvoerder tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling hebben afgezien van verkoop van de woning, dat de man de hypothecaire lasten van de woning voor zijn rekening heeft genomen en in die woning is blijven wonen, en dat sprake was van onderwaarde. Bij de beoordeling van deze stellingen dient tot uitgangspunt hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 13 maart 2009, «JOR» 2009/152 (Van Wijk/ING Bank), uit de parlementaire geschiedenis en het stelsel van de Faillissementswet heeft afgeleid. De schuldsaneringsregeling werkt niet ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek zijn gedekt, behoudens voor zover die vorderingen niet op de verbonden goederen verhaald kunnen worden. Als de hypothecaire schuldeiser en de bewindvoerder afzien van hun uit art. 57 en 58 Fw in verbinding met art. 299 lid 3 Fw voortvloeiende rechten tot uitwinning van de verbonden goederen, dient de schuldenaar de lopende verplichtingen jegens de schuldeiser te voldoen uit de hem toekomende, buiten de boedel vallende inkomsten. Art. 358 Fw (de schone lei) heeft in een dergelijk geval geen betrekking op de vordering van de pand- of hypotheekhouder. Er bestaat geen aanleiding op de laatstgenoemde regel de door het middel verdedigde uitzondering te maken. Een dergelijke uitzondering past niet in het wettelijk stelsel zoals dat in genoemd arrest is weergegeven. Zij zou de bank bovendien dwingen – om te voorkomen dat zij haar verhaalsrecht op een van de schuldenaren verspeelt – zich te verdiepen in de vraag wie de verbonden woning feitelijk bewoont, en in de herkomst van de aan haar ter zake van de hypothecaire lening betaalde bedragen. Dat is onwenselijk, zowel uit praktisch oogpunt, als met het oog op de bereidheid van banken woningen te financieren en mee te werken aan voortzetting van de financiering terwijl ten aanzien van een van de schuldenaren de schuldsaneringsregeling van toepassing is. Aan het middel kan worden toegegeven dat aldus, als sprake is van onderwaarde, een verschil kan ontstaan tussen het geval waarin de woning tijdens de schuldsanering wordt verkocht – in welk geval de ongedekte restschuld onder de schone lei valt – en het geval dat de woning na het einde van de schuldsanering wordt verkocht. Dat verschil vindt echter voldoende rechtvaardiging in de bereidheid van de bank geen gebruik te maken van haar bevoegdheid tot uitwinning over te gaan. Daarbij verdient opmerking dat de vraag of er sprake is van overwaarde of van onderwaarde pas na verkoop definitief kan worden beantwoord. Het te verwachten resultaat van de aflossing van de lening na de verkoop kan bovendien, ook afhankelijk van de waarde van eventuele andere zekerheden, in de loop van de tijd sterk fluctueren. Opmerking verdient dat de vrouw (partiële) verdeling van de tussen haar en de man bestaande gemeenschap had kunnen vorderen als zij bij gebreke van een afspraak met de man over de toedeling van de woning en over de draagplicht voor de hypothecaire schuld niet in de onverdeeldheid wenste te blijven.
Kortom: er is veel te zeggen en in een procedure te stellen en aannemelijk te maken daar waar het de schuldsaneringsregeling aangaat. Dat is minder eenvoudig dat het wellicht op het eerste oog lijkt. Deskundige hulp is dan aangewezen. Vragen? Maak een afspraak.