3.4.1. Onderdeel I keert zich tegen het oordeel van het hof in rov. 7 dat ten tijde van zijn arrest niet meer aan het pluraliteitsvereiste wordt voldaan nu “de in eerste aanleg bestaande steunvorderingen volledig althans conform de overeengekomen regelingen worden voldaan en (…) daarnaast van overige steunvorderingen niet summierlijk is gebleken”. Het onderdeel klaagt dat de steunvorderingen ten tijde van het arrest van het hof nog bestonden, nu deze pas zouden worden voldaan uit of met het op de derdengeldenrekening van mr. Vink gestorte bedrag in het geval van vernietiging van het faillissement door het hof.
3.4.2. De voor een faillietverklaring geldende eis dat summierlijk blijkt van een steunvordering (het pluraliteitsvereiste), wordt gesteld omdat het faillissement ten doel heeft het vermogen van de schuldenaar te verdelen onder diens gezamenlijke schuldeisers. Met dat doel strookt niet de faillietverklaring van iemand die slechts één schuldeiser heeft. (zie onder meer HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:488 («JOR» 2017/183, m.nt. Van Eeden-Harskamp; red.), rov. 3.3.2, en HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1681, NJ 2014/407 («JOR» 2015/175, m.nt. NEDF en Vermunt; red.) (ABN Amro/Berzona), rov. 3.4.1)
3.4.3. In overeenstemming met dit laatste behoeft een steunvordering niet opeisbaar te zijn en behoeft de omvang daarvan niet vast te staan. Het enkele bestaan van de vordering op het tijdstip van het uitspreken van het faillissement volstaat. (vgl. het arrest ABN Amro/Berzona, rov. 3.4.2) Waar de steunvorderingen in het onderhavige geval pas zouden worden voldaan na de vernietiging van het faillissement – omdat die voldoening is toegezegd onder de voorwaarde dat die vernietiging wordt uitgesproken – bestaan de steunvorderingen nog ten tijde van de beslissing op de faillissementsaanvraag en is derhalve voldaan aan het pluraliteitsvereiste. Het oordeel van het hof is dus onjuist en het onderdeel gegrond.
3.4.4. Het bestaan van meer schulden is evenwel slechts een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde om te kunnen aannemen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, zoals art. 1 lid 1 Fw vereist voor het uitspreken van het faillissement. Ook als op zichzelf aan het pluraliteitsvereiste is voldaan, dient derhalve steeds te worden onderzocht of de schuldenaar in genoemde toestand verkeert. (vgl. het arrest ABN Amro/Berzona, rov. 3.4.1)
3.4.5. Het hof is niet toegekomen aan beantwoording van de vraag of aan laatstgenoemd vereiste is voldaan. Na verwijzing zal dit alsnog moeten worden onderzocht. In dit verband is van belang dat [verweerder] de vordering van Rabobank, die hij niet betwist, niet voldoet. In de gegeven omstandigheden kan dit erop wijzen dat hij in de hier bedoelde toestand verkeert.